De aantrekkelijkheid van karpervoer in de eiwit-, vet- en koolhydraatverhouding
Inleiding
Een belangrijk hulpmiddel om grote karpers te kunnen vangen, is een goed aas of voer. Misschien wel het meest besproken onderwerp. Bestaan er geheimzinnige wondermiddeltjes? Waarom vangt iets goed of juist niet? Waarom kan hetzelfde voer het in het ene water zo uitstekend doen, maar op een ander water zo enorm teleurstellen? Hoe kan dat? Of is er een plausibele verklaring voor al die gebeurtenissen in de praktijk, die op het eerste gezicht zo tegenstrijdig lijken? Een aantal jaren geleden verdiepte ik me zover in het aas, dat het als het ware een extra hobby werd. Mijn oriëntatie was gericht op twee fronten, namelijk enerzijds op voedingsleer alsmede onderzoekingen op karperkwekerijen en anderzijds op mijn eigen praktijkervaringen als karpervisser. Beide fronten toetste ik voortdurend met elkaar en zo ontwikkelde zich langzamerhand een eigen zienswijze, een “theorie”, die tracht aan te geven waarom karpervoer met betrekking tot “veel of weinig eiwit”, wel of niet aantrekkelijk is voor een karper. Tevens probeert die tegenstrijdige dingen te verklaren
Prachtige karpervangsten motiveerden me met het onderzoek door te gaan en steeds maar dieper te graven. Een gevolg was een regelmatig bezoek aan de universiteitsbibliotheek en aan de OVB. In maart 1987 had ik reeds het hoofdthema op schrift gesteld! Op dat moment was het een eenvoudig rapportje voor eigen kring. In een groepje bevriende karpervissers sprak ik over mijn theoretische bevindingen. Allerlei dingen kwamen daar aan de orde en verschillende ervan probeerden we uit in de praktijk. Wegens de opvallende resultaten kwamen we op den duur tot gelijksoortige ideeën. We spraken over onze ervaringen en wisselenden gegevens uit. Zeker ook de successen van anderen sterkten mijn vermoeden in de loop der jaren, dat de hoofdgedachte correct was. De aanleiding om definitief naar buiten te treden en de belangrijkste ontdekkingen niet langer meer geheim te houden, was zo’n beetje dat iedereen in de jaren ’80 heilig geloofde in de heersende “Engelse” theorieën over aas. Die propageerden namelijk hardnekkig, dat hoge eiwitten per se nodig waren in karpervoer om grote karpers te kunnen vangen.
Het gekke was, die stelligheid strookte op geen enkele manier met mijn succesvolle ervaringen in de praktijk. Hoe meer onderzoek ik verrichtte, hoe meer kennis er boven tafel kwam die eerder het tegendeel aantoonde. Hopelijk zal de lezer het kunnen opbrengen en geïnteresseerd zijn om de materie rustig te lezen. Hij zal zich de tijd moeten gunnen om stof te laten bezinken, erover na te denken en kritisch te zijn. Wat betreft de vorm en de inhoud zijn er gedeelten die bestaan uit “heavy stuff”. Om tot de essentie van bepaalde dingen door te dringen, was het beter om de zaak niet al te zeer te vereenvoudigen. Soms is veel kennis en informatie compact samengebracht. Het is de bedoeling dat de lezer daar in een later stadium op terugvalt. Ook is het beslist niet nodig om alles te onthouden of voor de volle honderd procent direct te begrijpen Dat geldt zeker voor de details. Waar het uiteindelijk om gaat zijn toch de hoofdlijnen, de grondgedachte en het eigen gezonde verstand waar je het meeste aanhebt. Tot slot zal in een speciaal hoofdstuk een uitgebreide toelichting plaatsvinden op de hoofdconclusies van het thema. Dat zal gebeuren met behulp van een aantal praktische voorbeelden.
Doelstelling en onderwerp
De bedoeling is om: Verklaringen te geven in relatie tot de “eiwittheorie” van Fred Wilton; richtlijnen en ideeën te geven voor de samenstelling van attractief karpervoer; mogelijkheden te geven voor toepassingen in de praktijk, zoals een optimaal gebruik van voedingsproducten met als voordelen: doelmatigheid van gebruik, geldbesparing en goede vangsten. Het onderzoek richt zich op de beantwoording van de hoofdvraag: “Waarom bepaalt de voedingsbalans van karpervoer (de koolhydraat-, eiwit- en vetverhouding) of dat aantrekkelijk is voor een karper?” Of anders gezegd: “Wat maakt de verhouding tussen eiwitten en koolhydraten zo belangrijk en wanneer levert dat de attractiviteit op?” Het begrip “karpervoer” is hier bedoeld in ruimste zin. Het is meer dan boilies alleen als vorm van voedsel. Voedingsleer geldt immers ook voor deegballen en partikels. Boilies hebben zowel vistechnische als voedingstechnische aspecten. Bij de bepaling van de balans gaat het uitsluitend om de voedingstechnische kant. Daarom zijn vistechnische eisen als rol- en handelbaarheid van het deeg hier niet belangrijk. Die zouden het onderzoek slechts vertroebelen. Allereerst gaat het hier om de inhoud van het voedsel, namelijk om de eis van kwaliteit.
De karper, cyprinus carpio L
Bij dit onderzoek mogen er geen misverstanden bestaan om welke karper het gaat. Vandaar de volgende uiteenzetting over de vissoort karper, die in het Latijns wordt aangeduid als “cyprinus carpio L”. Wat weten we over zijn verschijningsvorm en biologie?
Oorspronkelijk werd onder de “cyprinus carpio L” de wilde karper verstaan, in Nederland wel de boerenkarper genoemd. In heel West-Europa kwam deze vis lange tijd niet voor. Zijn oorsprong vond ie in centraal Azië, een gebied dat liep van Mantsjoerije tot aan de rivieren van de Zwarte Zee. Vanaf de laatste ijstijd verspreidde de vis zich op een natuurlijke wijze oostwaarts in de richting van China en in het westen tot aan de Donau. De vis werd een dankbaar object voor de viskweek. Al in de oudste vormen van viscultuur is hij bekend en in China al 2400 jaar. Globaal in de eerste 400 jaar van onze jaartelling verspreidden de Romeinen deze wilde karper van de Donau naar Italië. Later zorgden de monniken van de rooms-katholieke kerk voor een verdere verspreiding in West-Europa. De belangrijkste reden was de consumptie voor de mens ter vervanging van het gewone vlees. De katholieken mochten dat namelijk niet eten op vrijdagen en in de vastentijd. De monniken kweekten en verzorgden de vissen in slotgrachten en kloostervijvers. In Nederland zijn er reeds meldingen van deze vis rond 1400 en in Engeland na 1500. De op dat moment gekweekte karper was een vrij slanke vis vergeleken met de huidige kweekkarper. Het was een krachtige en slanke vis die beantwoordde aan de eisen der natuur. Het doel van de consumptie werd het richtsnoer voor de kweek en daarbij werden extra snel groeiende exemplaren, die min of meer alleseter (omnivoor) waren, geselecteerd. Via kruisingen kwamen na verloop van tijd zwaardere vormen tot stand. Het ging vooral om een gewichtstoename in een zo kort mogelijke tijd. Ook ontstonden er vele beschubbingstypen. Men fokte die erin om het schoonmaken van de vis te vergemakkelijken. Deze selectie door de mens had als gevolg dat er een zogenaamde edelkarper, of “king carp”, ontstond, die alleen in zijn Latijnse naam “cyprinus carpio L” nog overeenkomst vertoonde met de oorspronkelijk wilde karper. Niet alleen in uiterlijk maar ook biologisch gezien, was er eigenlijk een andere vis ontstaan.
De karper en zijn verschijningsvormen
De gewone schubkarper is een zwaargebouwde vis met een normaal, uniform schubbenpatroon. Hij heeft 33 tot 40 schubben op de zijstreep. Hij kan ruim een meter lang worden en een gewicht van tegen de 70 pond is zeker niet ondenkbaar. Op 1 oktober 1999 bracht Mark Schuringa het Nederlands karper record op 59 pond. Hij ving toen een zeer bekende schubkarper met de naam “de Recordvis” terug. Die karper op dat moment voor de derde maal het Nederlands record. De spiegelkarper heeft grote en onregelmatig verspreide schubben en kan bijzonder dik en zwaar worden. In ideale omstandigheden zijn zelfs gewichten bereikbaar boven de 70 pond. De spiegelkarper met de bijnaam “den Grooten” werd ooit als recordvis gevangen in het Kempisch kanaal in België. Zijn fantastische gewicht was 34,6 kilo!
De rijenkarper lijkt veel op de spiegelkarper, maar met dit verschil dat de grote schubben niet verdwaald over het lichaam liggen, maar netjes in een rij staan over de zijlijn van de vis.
De leder- of naaktkarper heeft zoals zijn bijnaam al aangeeft zo goed als geen schubben. Soms een enkele bij de staart of onder de rugvin, maar dan is het geen zuivere. De huid is dik en taai en min of meer leerachtig.
De volschubspiegelkarper is een spiegelkarper die volledig is beschubd
De 25% wildbloedhyrbride is een modern schubkarperras. Feitelijk een kruising tussen een 50% semiwildbloedhybride (100% wild x zuivere spiegelkarper) en een gewone edelschubkarper.
De zwarte karper is een in de natuur zeer zeldzaam voorkomende pigmentvariatie.
De “two tone”-karper is een pigmentvariatie die zowel bij spiegel- als schubkarpers voorkomt. Hierbij is het voorste deel van de vis flets of bleek. Na een scherpe verticale scheiding komt het veel donkere achterdeel
De goudkarper lijkt qua uiterlijk erg op een grote goudvis. De fraaiste kleuren hebben echter de speciaal gefokte en zeer vermaarde Japanse Koi-karpers. Af en toe wordt er eentje in het wild gevangen. Meestal gaat het om een ontsnapt exemplaar uit een kwekerij.
De kweekkarper komt in Nederland algemeen voor. Dat werd mogelijk door de vele uitzettingen van diverse hengelsportverenigingen. De kwaliteit van het uitzettingsbeleid in aantal en soort per water komt in dit bestek niet aan de orde. De oorspronkelijk wilde of boerenkarper komt theoretisch gezien in Nederland algemeen voor. Echter, in de praktijk betreft zijn verspreidingsgebied vooral het Noord-Hollands plassengebied en met name de Zaanstreek, het IJsselmeer en de wateren in West-Friesland.
Om deze materie nog iets ingewikkelder te maken het volgende. Het blijkt dat door vermenging in de vrije natuur van de verschillende zuivere vormen er allerlei verwilderingtypen en tussenvormen kunnen ontstaan. Die noemt men hybriden of bastaarden, die kunnen variëren van 20% tot 90% met wild bloed. De OVB heeft sinds 1967 een 25% wildbloedhybride gekweekt. Het is een wat slanker ras, dat niet zo heel zwaar meer kan worden dan de gewone schubkarper. Het zou beter bestand zijn tegen allerlei ziektes en dus betere overlevingskansen hebben. Het betreft een kruising tussen een 50% semiwildbloedhybride (100% wild x zuivere spiegelkarper) en een gewone edelschubkarper. Zo ontstond er een volledig beschubd type, dat meer op de edelschubkarper leek dan op de echte wilde karper. Al deze tussenvormen hebben vanzelfsprekend in biologische zin overeenkomsten en verwantschappen met hun “zuivere” voorgangers.
Nog steeds geldt de Latijnse benaming “cyprinus carpio L” voor allerlei typen. Van 100% wild via vele tussenvormen naar de zuivere kweekrassen. Het wekt verwarring als alleen de Latijnse naam wordt genoemd en niet het ras. In vele publicaties van wetenschappelijke onderzoekingen bezigt men alleen de Latijnse term, terwijl er belangrijke biologische verschillen kunnen zijn, al naar gelang het ras. Het gevolg is dat bepaalde uitspraken in de literatuur over karpers tegenstrijdig lijken. Om elk misverstand te voorkomen, welke karper is het onderwerp van dit onderzoek? Het uitgangspunt is de wens van de hedendaagse sportvisser om grote zware karpers te kunnen vangen en het liefst met een gevarieerd schubbenpatroon. Het type karper is dus duidelijk. Ongeacht de hoofdrassen gaat het hier om de verschillende grote kweekkarpers.
De aantrekkelijkheidswaarde
Wat is aantrekkelijk? Het attractief zijn, het oproepen van de drang om iets graag te willen hebben. Dat iets is niet steeds even aantrekkelijk. Aantrekkelijkheid is namelijk een relatief begrip en varieert dus. Een vergelijk met de mens: als je ergens weinig van hebt dan is daarvan de waarde hoger, maar omgekeerd: heb je ergens al veel van, een overvloed, dan daalt de aantrekkelijkheid. Vooral bij voedingsmiddelen en etenswaren geldt dit principe. Voel je je goed na het eten of voel je je slecht? Verzadiging of honger bepalen pas de waarde die eraan toekent. Een voorbeeld: één gebakje is lekker, maar na tien stuks zul je eerder overgeven. Dat betekent dat de aantrekkelijkheid varieert. Verder is de tijd een factor die mede de waarde bepaalt. Af en toe een gebakje schaadt niet, maar elke dag gebakjes eten, is niet gezond. Op de lange termijn kun je daar niet van leven. Blijkbaar kan iets attractief zijn op korte als lange termijn.
Vertaald naar karpervoer zal die aantrekkelijkheid variëren naar iets lekkers,
- smaak of geur
- naar beschikbaarheid
- naar het belang voor de gezondheid van de vis.
Kwaliteit en gezondheid
Hoe kan attractiviteit op lange termijn het beste verkregen worden? Door een aas samen te stellen dat van goede kwaliteit is ofwel die eigenschappen en hoedanigheden bezit, die goed zijn voor de vis. Waarom? Het enige juiste uitgangspunt is een goede gezondheid voor de vis. Het instinct zegt de vis op den duur waar hij het meeste wel bij vaart. De vis zal instinctmatig de voorkeur geven aan dat karpervoer, dat van belang is voor zijn gezondheid en dat blijven eten. Juist op een voerplek, waar karpervissers graag gebruik van maken, is dit punt van groot belang. Wat gebeurt er op een voerplek waar meerdere dagen wordt gevoerd? Een karper zwemt er toevallig langs, vindt de plek en eet. Voor de visser is het dan de bedoeling, dat die karper in de buurt blijft hangen of weer terugkomt.
Op een voerplek is er een herkenning naar:
- Plaats
- Vorm en / of grootte van het aas
- Smaak
- Aanbieding,
“Zich prima voelen” na het eten van het aas.Om dat “gevoel van welbehagen” draait het hier. Die andere aspecten komen in dit onderzoek nauwelijks aan de orde. Niet de “instant-respons” is bepalend, maar de optimale kwaliteit van het karpervoer in alle omstandigheden. Dat “zich prima voelen” heeft een nauw verband met een goede gezondheid. Een karper kan net als de meeste dieren, als hij iets gegeten heeft en verteerd, instinctmatig aanvoelen of hij het genuttigde voedsel waardeert. Als dat niet het geval is, zal geen dier zijn eten nog langer willen hebben. Hierbij is sprake van korte en lange termijn. Het spreekt vanzelf dat het instinctmatig aanvoelen sterker wordt, naarmate de tijdsperiode langer is. Hoe meer dagen er gegeten wordt, hoe subtieler zal het aanvoelingsvermogen zijn. Het “uitselecteren” van goed aas zal bij de karper verbeteren, waardoor zijn “terugkomen” op minder attractief of slecht voer steeds kritieker wordt. Bij een lange periode staat bij een karper letterlijk zijn leven op het spel. En in de natuur zal uiteindelijk de sterkste overleven:
“The survival of the fittest” in “the struggle for life” (Charles Darwin). Het is logisch dat het aspect “zich prima voelen” naarmate de tijd verstrijkt, zal samenvloeien met een goede gezondheid. In het verlengde van die gezondheid ligt de opname van optimale voeding. Die zorgt voor: Goede vertering, Geen stofwisselingsstoornissen, Geen gebrekziekten, Voldoende voedingsstoffen voor het lichaam in al zijn aspecten.